Ruzie Henri Jean Broeckmeulen in Thorn 1790
24 april 1790
H.J. Broeckmeulen, beneficiant en chorist van de kapittelkerk te Thorn, verklaart dat op zondag 18
april 1790 ten huize van zijn zwager Rotscheidt waar hij in logies is, aanwezig waren notaris
Dodet, de heer Piels en de heer Mungerstorff. Dodet en Mungerstorff discussieerden over een
geschil dat tussen hen gerezen was. Hij wilde niet aan de discussie deelnemen en trok zich om 11
uur ’s avonds in zijn kamer terug om te gaan slapen. Hij had amper zijn schoenen en kousen
uitgetrokken, toen hij geschreeuw en nog meer gekrakeel in de compagnieskamer hoorde. Om
eventuele ongelukken te voorkomen is hij weer naar de compagnieskamer gegaan, waar hij
omstreeks 12 uur de drie voornoemde heren aantrof. Geassisteerd door de dienstmeiden heeft hij
notaris Dodet verzocht met de twee anderen naar buiten te gaan, omdat het al laat in de avond was.
Dodet reageerde op een onaardige wijze en repliceerde ‘Ick ben hier voor mijn geldt soo vrij as
du’. De comparant antwoordde hem dat er geen kwestie van geld of vrijheid was en dat hij wilde
dat zij zouden vertrekken omdat het al laat was. Daarop heeft de notaris hem met een vuist op de
borst geslagen, waarna hij was gevallen. Toen hij opgestaan was, heeft Dodet hem wederom
geslagen En toen hij weer op de grond lag, heeft Dodet hem zodanig met zijn vuisten in het
gezicht geslagen, dat hij de volgende dag nauwelijks nog uit zijn ogen kon kijken, waarvan hij nog
steeds niet hersteld is.
Hij verzoekt de notaris met getuigen naar de heer Mungerstorff te gaan en hem te vragen naar de
gang van zaken.
24 april 1790
Met de getuigen Joannes Jacobus Deleur en Joannes Geuskens gaat de notaris naar het huis van B.
Neuchelmans en stelt daar aan Joannes Josephus Müngersdorff de nodige vragen over voornoemd
voorval. Müngersdorff verklaart dat hij op die dag in het huis van Rotscheidt met notaris Dodet in
dispuut was gekomen. De requirant heeft zich toen om onbekende reden uit de compagnieskamer
teruggetrokken. Later is Broeckmeulen de kamer weer binnengekomen, waar de deponent en de
heren Dodé en Piels waren, en heeft Dodé verzocht om met de twee anderen naar buiten te gaan.
De requirant is toen met de notaris in dispuut geraakt, maar hij weet niet meer met welke
woorden. Hij weet niet of de notaris Broeckmeulen geslagen heeft, omdat op datzelfde moment de
heer Piels hem tegen de grond gestoten had. Hij heeft niet gezien dat de requirant de notaris
geslagen heeft of gehoord dat hij hem onwelvoeglijke woorden heeft toegevoegd.
De dienstmeiden Susanna Wecker en Gertruyd Hendrix verklaren dat notaris Dodet met de heer
Mungerstorff in dispuut was geweest en dat Broeckmeulen zich uit de kamer teruggetrokken had.
Later is hij de kamer weer binnengekomen en heeft Dodet verzocht om met de twee anderen naar
buiten te gaan omdat het al laat was. Dodet heeft toen gezegd ‘Ick ben hier voor mijn geldt soo
vrij as du’. Susanna verklaart dat Broeckmeulen daarop geantwoord heeft dat het geen kwestie van
geld of vrijheid was, maar dat hij wilde dat zij zouden vertrekken omdat het al laat was. Gertruyd
heeft dit niet gehoord. Beiden verklaren dat het waar is wat Broeckmeulen over de
mishandelingen heeft gezegd en dat hij niet de minste aanleiding daartoe gegeven heeft. Gertruyd
zegt verder nog dat Dodet de requirant tot in de keuken achtervolgd heeft en dat zij met de
requirant de deur dicht heeft gehouden. De notaris wilde de deur toen met alle geweld openen.
Susanna verklaart nog dat zij naar boven was gelopen om hulp te halen en dat zij Dodet aan de
keukendeur gezien heeft waarvan hij door de heer Piels met alle geweld werd afgetrokken. Zij
heeft hem nog de hoed gegeven die hij aan de deur verloren was.
27 april 1790
De eerwaarde heer Ramakers, pastoor van Beek, en de eerwaarde heer Courtois, beneficiant en
onderpastoor van Thorn en Ittervoort, verklaren op verzoek van beneficiant abbé Broeckmeulen
dat zij op zondag 18 april geweest zijn ten huize van secretaris Rotscheidt, en dat daar onder
anderen ook aanwezig waren notaris Dodet, burgemeester Piels en de heer Mungerstorf, koster
van de parochiekerk. De eerste comparant heeft gezien en gehoord dat Dodet en Mungerstorf
discussieerden over een geschil tussen beiden. Beiden hebben niet gehoord of gezien dat de
requirant in hun aanwezigheid een kwestie heeft gehad met notaris Dodet en dat hij daar ook geen
enkele aanleiding toe gegeven heeft. De tweede comparant verklaart dat de requirant hem buiten
de compagnieskamer zelfs verzocht heeft naar binnen te gaan om de discussie te doen beëindigen.
Toen beide comparanten zich in de compagnieskamer bevonden, had secretaris Rotsche