Broekmeulen eeuwenlang

Veroordeling Martinus voor smokkel 1861

0128 EDE 1861 0713 smokkel
dagvaarding 8 aug 1861
terchtzitting 5 sept. 1861

1e Martinus Broekmeulen oud 21 jaar smid 2e Lambertus van Rijbroek, oud 47 jaar, smid en tapper, beide geboren en wonende te Veghel De 1ste beklaagd van : op den rijksaccijns ongedekten vervoer van een blikken 1 toop, inhoudende vier kan, zeven maatjes en vijf vingerhoeden inlander gedistelleerd te sterkte van 91% door hem ondernomen de 30 maart 1861 des avonds om half tien ure in de gemeente Veghel, in de straat gelegen nabij de tolbrug: en de tweede beklaagd van alszijnde als tapper voor boven omschreven feit, door den eerste beklaagde Martinus Broekmeulen die in zijne dienst was, gepleegd, verantwoordelijk.

Gehoord den rijks-advokaat, namens de minister van financiën, in zijn requisitoir, strekkende, dat het de regtbank behage, de gedaagden met verbeurd verklaring over aangehaalde partij gedistelleerd te veroordelen in eene geldboete van fl. 25, -en in eene andere van fl. 9,15 zijnde het tiendubbele bedrag van het aangehaalde gedistelleerd.

Gehoord den officier van justitie, concluderende tot toewijzing van den eisch door de administratie gedaan en te veroordelen in eene subsidiaire gevangenisstraf van 3 dagen in eenzame opsluiting te ondergaan.

Gezien het proces-verbaal der teregtzitting van den 23 augustus 1861 en de verdere stukken van het geding. Nadat iedere regter zijn gevoelen geuit heeft volgens de wet.

Overwegende dat uit de beëdigde verklaring van twee commiesen bij de rijks directe belastingen in een uitgaande rechten en accijnsen, overeenkomstig het op hunne ambtseed opgemaakt relaas is gebleken, dat zij den 30 maart 1861, des avonds ten half tien ure te Veghel op de straat nabij de tolbrug den 1ste beklaagde hebben zien dragen een zoogenaamde open blikken stoop, die bij verificatie bleek te bevatten 4 kan, 7 maatjes en 5 vingerhoeden inlandse gedestilleerd ter sterkte van 91 % en dat die beklaagde tot dekking van dien vervoer generlei document heeft kunnen vertonen, hebbende hij later in tegenwoordigheid van zijne meester Lambertus van Rijbroek, tapper, mede aldaar woonachtig, opgegeven dat hij bij desen als dienstknecht in dienst was en op last van diens vrouw bedoelde jenever had gehaald.

Overwegende dat de beklaagde opgevende eerste, dat hij zonder te weten dat dit verboden was op last van de vrouw van zijnen meester de 2e beklaagde het gedistelleerd heeft vervoerd de tweede, dat hij ten tijde voorzegd den 1ste beklaagde als knecht in dienst had, doch dat hij zelf niet te huis was en tot bedoelden vervoer geen last heeft gegeven.

Overwegende dat de aanklagt wettig en overtuigend is bewesen en daar telt overtreding vooerzien en strafbaar gesteld bij art. 2 der -----wetop het gedestelleerd van 2 januari 1932/ ---- no 4/en art 231 der algemeene wet van 26 augustus 1822/---- n0 38/ Overwegende dat in de omstandigheden der misdrijfs aanleiding bestaat tot toepassing der wet van 28 juni 1851/---- no 68/

Regtdoende in naam des konings verklaart Martinus Broekmeulen schuldig aan frauduleusen vervoer van 4 kan, 7 vaatjes, 5 vingerhoeden inlanders gedistelleerd in 91% ongedekt met billet en alsoo van eene hoeveelheid van meer dan eene kan; de 2e Lambertus van Rijbroek verantwoordelijk voor genoemde zijnen knecht, hebbende eene daad gepleegd tot het door hem uitgeoefend bedrijf betrekkelijk vervoer van gedistelleerd, ongedekt met billet zal niet mogen plaats hebben, dan voor eene hoeveelheid van eene kan of daar beneden, op verbeurte eener boete van f 25,- boven en behalve de oplegging van den tiedubbeling accijns en de verbeurte van het gedistelleerd.

Art 231 - Alle kooplieden, trafijkanten, fabrijkanten, nering doende lieden, schippers, voerlieden en verdere personen, welke, wegens hunnen handel of bedrijf en particulieren, welke, wegens hunne bijzondere zaken in eenige betrekking zouden mogen staan met de administratie, zullen te desen aanzien verantwoordelijk zijn voor de daden van hunne bedienden, arbeiders, knechts of verdere door hun bezoldigde personen, voorzoverre die daden tot het door hen uitgeoefend bedrijf betrekkelijk zijn.
Art 1: Bij veroordeling tot correctionele gevangenisstraf, kan de regter, met inachtneming van het bepaalde bij art 2 en 3 bevelen dat de straf in eenzame opsluiting moet worden ondergaan.
Art 2: De eenzame opsluiting kan slechts worden opgelegd in de gevallen, waarin de regter de gevangenisstraf, uit krachten der bet----ken straf met, voor één jaar of minder zou hebben uitgesproken en in geen geval voor langer dan de helft van dien tijd dier gevangenisstraf.
Art 3: De eenzame opsluiting wordt door de regter alleen bevolen, wanneer hij in de omstandigheden des misdrijfs of de geaardheid van den schuldigverklaarde daartoe bijzondere aanleiding vindt.
Veroordeelt de schuldigverklaarden in een geldboete van vijf en twintig gulden en in een andere geldboete van negen gulden vijftien cent, het tiendubbele bedrag van den accijns van het aangehaald gedistelleerd en in de kosten van het regtsgeding, ten behoeve van de Staat, begroot op zeven gulden 68,5 cent. Bij wanbetaling, tot gevangenisstraf voor den tijd van drie dagen in eenzame opsluiting te ondergaan. Verklaart de aangehaalde gedistelleerd verbeurd.
Gewesen door den heeren mrs. van Heurn, voorzitter
van den Does de Willebois, regter
------Rijckenvosel, plaatsv: regter
en uitgesproken in de openbare teregtzitting den vijfden september 1800 eenenzestig, in tegenwoordigheid van voornoemde heeren etc